alexandervaleton@gmail.com http://alexandervaleton.tumblr.com/

Pagina's

maandag 22 november 2010

National Museum of Kampala... een les museologie

In een eerder leven werkte ik in Musea. In Amsterdam, Rotterdam en nog een paar plekken in NL runde ik met wisselend succes museumwinkels en later gaf ik boeken uit voor en met musea en maakte ik tentoonstellingen. Uiteindelijk werd ik zelfs een manager in een museum. Dat was in Jakarta en op Bali, dus volgens echte museum mensen geldt dat niet echt, en eigenlijk ben ik het er wel een beetje mee eens. Als TV en film producent werkte ik met verschillende culturele instellingen en zelfs ook met musea. Dat was kort geleden nog, maar een paar maanden terug.

Tentoonstellen is een van de meest basale manieren van kennisoverdracht; je pronkt wat met mooie spullen, plaatst dat ik een context waarin de bezoeker zich prettig voelt. Voor de echt geïnteresseerde doe je er tekstborden bij (de luistertoer en de digitale oprispingen zijn een multimediale aanpak van het tekstbordje) Uiteindelijk blijft het tentoonstellen een oud beroep; De verzamelaar laat zijn mooi opgepoetste kloten zien. Er zijn duizend opvattingen over museologie, maar in de kern blijft het neerkomen op het pronken met andermans veren. Misschien is tentoonstellingsmaken wel de ultieme vorm van toegepaste kunst. Het plaatsen van een lijst om een schilderij, het op een sokkel zetten van een beeld. Het mooi belichten van een zaal of hal en het drukken van een fijne catalogus. Alles ter meerdere glorie van De Werken.

Dan is er nog het bijzondere van de collectie zelf. Je moet een keuze maken: een kunstenaar, een tijd, een plaats, een bericht, een thema... allemaal mogelijkheden om tot een selectie te komen van de werken die in die lijst worden gehangen of op die sokkel worden geplaatst. Er zijn mensen wereldberoemd geworden om op het juiste moment de vinger aan de pols te hebben en te weten waarvoor de entreekaartjes gedrukt moesten worden.

(opmerking tussendoor: Vlak voordat ik naar Kenia ging was ik op de opening van de Alexander de grote tentoonstelling in de Hermitage. Nog nooit hoorde ik zoveel aardige dingen over mij gezegd worden: “Die Alexander was wel erg knap he”. “Goh, wat is die man reislustig geweest, maar echt geen toerist...” “Die Alexander heeft echt wel wat van zijn leven gemaakt”. Ik liet het mij graag aanleunen, jammer dat het zoveel oude vrouwen en gepocheerde nichten waren die dat zeiden...Afleiding afleiding.)

Vaak is het museumbezoek een van de leuke dingen als ik op reis ben. Het hoeft niet lang te duren, maar het geeft wel een fijn inkijkje in waar men trots op is, wat men voor het nageslacht behouden wil. Hoe men over bepaalde dingen nadenkt. Museologie komt dan vaak in een ultieme vorm naar boven. In Maleisië liet de Sultan van Kuala Terrenganu trots zijn golfballen zien in een protserig betonnen gebouw, ergens achterin een erker gingen ook wat prachtige batiklapjes, meer gat dan lap en klungelig op triplex plankjes genageld. In Pakistan bezocht ik een museum waar de vader van Kipling directeur was en waarover Kipling jr in ‘Kim’ schreef, er zou een collectie van porno miniaturen moeten zijn; pas nadat ik verklaarde geen moslim te zijn mocht ik die zien. Prachtige werkjes decent verstopt achter een gordijntje.

Het gaat mij niet om het bezoeken van merkwaardige musea (hoewel het Ensor museum in Oostende wel de ideale reden is voor een tochtje naar de Belgische kust) in het bezemmuseum zal je mij niet vinden, hoewel ik de antropologie niet schuw. Het gaat mij om het merkwaardige van die verzamelaar die een doel had, daar een gebouw omheen zette en vond dat anderen moesten betalen om er naar te kijken.

Vaak zie je een strijd, een strijd tegen het verval, een strijd van opvattingen en modes, of een strijd van tomeloze hebberigheid. De tentoonstellingsmakers doen net alsof er helemaal geen strijd was en als je daar dan toch doorheen kan kijken, dan is het interessant. Wat waren de reden om keuzes te maken.

Afgelopen week van ik in Uganda en een van de afspraken was afgezegd. Ineens had ik twee uur de tijd en liep mij bij het museum afzetten.

De portier en de kaartjes verkoper keken argwanend. Ja, ik wilde echt een kaartje. Ik gaf geld maar kraag geen kaartje. De kaartjes waren op. Ik denk dat de centjes niet bij de museumdirectie terecht gekomen zijn maar bij de portier en de kaartjesverkoper bleven hangen. Al jaren.

De locatie van het gebouw was prachtig. Uganda is gebouwd op vele heuvels en dit ding stond op een helling die vroeger net buiten de stad geweest moet zijn. Vanuit de tuin had je een prachtig zicht over de stad en het Lake Victoria daar achter.

Het gebouw zag er uit alsof het in de late jaren 60 gebouwd was, het exterieur althans. Het interieur kwam uit een eerder decennium. Er was een soort routing, maar die was niet duidelijk. Via de kaartjes en de tafel met boeken (met daarachter een dralerige ex collega van mij... zo heb ik er waarschijnlijk ook wel een bijgezeten als ik ’s morgens al wist dat ik tegen de avond nog niets verkocht zou hebben) kwam ik op een centraal plein. Daar vandaan liepen verschillende straten naar de windrichtingen. Straten klinkt wel chique, maar dat was het niet. Drie treden naar boven was een doodlopende straat; het leek alsof de tentoonstellingsschotten er even weggezet waren, wachtend op die volgende tentoonstelling; maar dat was niet zo, de hele geschiedenis van Uganda werd op volgetypte A4-tjes uit de doeken gedaan, aan het eind van de zaal stond een groot fotokopieerapparaat, model 450 uit 1985. Bij het fotocopierding moest je rechtsomkeert maken om dezelfde weg weer terug te lopen.

Op het ‘centrale plein’ kwam nu een school kinderen binnen. Mooie diepblauwe uniforms. Er was ook een juf (oud) en een juf (jong) . Die praatte met elkaar en lette niet op de kinderen. Dat hoefde ook niet was A; alles was childproof en stond achter glas en B, niets kon stuk, want het was allemaal al stuk.

De eerste straat was een beetje een tegenvaller de tweede beloofde diorama’s. Volgens mij is er geen een museum in de wereld dat nog diorama’s heeft. Van die nagebouwde landschappen waar je voorin, vlak bij het glas wat potten en scherven uit de grond ziet komen, op de oppervlakte staan stoffige grassen die de fauna van dat deel van de wereld vertegenwoordigen en iets verder staat een uitgehold en opgezet luipaard met vulsel dat uit zijn aars en oren komt. Het beest ziet er niet uit; de vormen kloppen niet; het lijkt meer een ezel met een verkeerde jas aan, een Tijgertje uit Winnie the Pooh, een knuffelbeest van de kermis in 1950. Verstoft en met een glimlach. Dat beest weet niet dat er een man met een speer anderhalve meter verderop staat. Als deze man in een westers museum zou staan zouden er belangengroepen opstaan om te vertellen dat het beledigend is een inheems volk zo uit te beelden. Het was een karikatuur van een neger. Op het achterdoek was een kraal met een kookpot geschilderd met daaromheen dansende zwarte mannen en vrouwen. Het was niet moeilijk je daar een Oad bus bij voor te stellen; de neger doet een neger na omdat de blanke toerist de getemde wilde mannen wil aanschouwen. Maar de Oad bus bestond nu uit een school blauwgeüniformeerde kinderen. Ze vergaapen zich. Ik hield een kort diepte interview met een paar kinderen en ze vertelde mij dat ze het prachtig vinden en er veel van geleerd hadden. Er waren nog een paar van dit soort regionale diorama’s. Allemaal even bijzonder.


Buiten was er nog een opstelling zoals in het Afrikamuseum in 1970. Strooien hutjes met linten voor de deur en binnen kookpotten, afgekloven botten en rieten manden. Het zag er uit alsof de misdadigers die deze puinhoop hadden achtergelaten al een paar maanden weg waren. Overal stonden bordjes bij met nummers, waardoor het leek alsof het politieonderzoek nog in volle gang was. Er was en tiental van deze hutten, allemaal bijna hetzelfde, het verschil was dat ze uit verschillende delen van het land kwamen en dus verschillende soorten gras op het dak hadden. Tjonge wat een rijke en gevarieerde cultuur.

Het laatste hutje in de rij was het openbare toilet; de kinderen renden daar keihard naar toe, voor het pissoir was een rij en ook hier kon ik de jongens vragen wat zij het leukste en bijzonderste vonden. Nu waren ze iets minder goed in het geven van het wenselijke antwoord: het voetbal veld; de busrit en dat ze niet naar school hoefden vandaag.


Dit museum bewijst dat het volslagen onnodig is om veel geld te pompen in museologische opvattingen. Gewoon recht voor zijn raap dingen laten dien, een context creëren en mensen, liefst gekleurde jongeren gratis naar binnen laten. Dan heb je hoge bezoekcijfers en je bedient alle minderheden. Maak er leuk bustochtje bij en iedereen is blij. Je voldoet ook nog eens aan de targets en je moet vooral niet te veel investeren in de presentatie; binnen 30 jaar is het allemaal weer heel hip.

Niet alleen op mij, maar ook op deze jongens had het National Museum of Uganda en onuitwisbare indruk gemaakt.