Berlijn trein...
Hij staat stil bij een elektriciteitshuisje en ik zit er in. Bij kleine volkstuinhuisjes. Links is er bos met naakte dennenbomen. Rechts is er een remise-achtig terrein met gebouwtje, stapels hekken, grijze ijzeren deuren met gele bordjes er op genageld. De volkstuintjes zijn aangelegd tussen de weg en de rails; een hopeloos stukje niets voor armoedige mensen met een armoedige hobby. In de regen in december is het troosteloos.
In het TL licht in de trein zitten mannen met donkere kleren aan. Eén leest een dik boek met kleine letters, één leest de krant, één doet iets met een telefoon en een zit wazig voor zich uit te kijken met zijn ene hand op het zadel van zijn fiets, de andere in zijn broekzak; hij speelt met muntjes. Alle mannen hebben een fiets mee. Dure fietsen met beugels en klemmen, mooie schone versnellingsbladen en de kabels goed gespannen, licht voor en achter is in orde en ze hebben stevige velgen en ongesleten banden. Nette fietsen, die goed onderhouden zijn, fietsen die geschikt zijn voor het zware werk.
De mannen zijn stil en ze hebben pluizig haar omdat ze net hun mutsen hebben afgezet. Het is niet koud in de trein, en gelukkig ook niet warm. De mannen hebben allemaal gemakkelijke schoenen aan. Eén, die met zijn hand in zijn zak zit en wazig kijkt heeft sneakers aan in een paar verschillende tinten wit, dat verschil in de kleuren komt omdat ze opgebouwd uit verschillende materialen, leer, rubber iets teflon-achtigs (kan ook keflar zijn) misschien nog gewoon textiel aan de hielrand. De andere mannen hebben leren schoenen met rubberen zolen. Een van de mannen, die een krant leest, heeft zijn muts nog wel op. Het is een vreemd gezicht...Een man die binnen zit met zijn muts op, of is een trein niet binnen. Hoe dan ook; ik kan niet zien of hij ook vlassig haar heeft. hij pakte net, terwijl hij al een tijd aan het lezen was zijn leesbril uit zijn borstzak, nu hij die op heeft kijkt hij een stuk tevredener, misschien is ie eindelijk iets in de krant tegengekomen dat hem echt interesseert.
We staan nog steeds stil, het begint ergerlijk te worden en ik vraag me af of iemand weet dat we hier zijn. De mannen lijkt 't niets te interesseren. Ze blijven gewoon verdiept in krant, boek, telefoon en ledigheid. Er was wel een bericht, dat werd omgeroepen. Het kraakte en dat paste niet bij het keurige strakke interieur van de trein, je zou smetteloos geluid verwachten. Er was iets over 'leider' und 'geht nicht', maar het bracht geen schok teweeg onder de reizigers. Behalve dat de man met de muts mij vroeg of hij mijn handy mocht benutzen en in mijn telefoon zei hij iets over 'leider' en 'geht nicht'. Dat was niet echt een schokkende reactie. Als hij een belangrijke vergadering mist dan lijdt hij daar niet onder, als zijn moeder met een kopje thee wacht, vind ie dat blijkbaar niet zo erg en als hij zijn tandartsafspraak mist is ie ook niet opgelucht. De gelatenheid is vreemd, zelfs de mannen die een fiets hebben willen niet uitstappen, doen daar althans geen poging toe, terwijl ze zo de wijde wereld in kunnen pedalen. Zonet regende het nog, nu is het fijn fietsweer. Als ik een fiets zou hebben zou ik het wel weten. Dan zou ik uitbreken en wegrijden. Maar misschien is het verboden in Duitsland om uit te breken en zomaar een deur open te doen en met een mooie fiets te gaan wandelen langs een rails mat van dat grove puntige grind.
De huisjes in het bos staan er nog treuriger bij dan net, op het remiseterrein gebeurt niets... er kwam een wit autootje aanrijden en verdween achter een gebouw. Het kwam er aan de andere kant niet achter vandaan. Het zal nu wel geparkeerd staan. De chauffeur moest misschien iets uitladen, dat zal ie dan wel doen, of hij moest vergaderen en is naar binnen gegaan door een deur aan de achterkant die voor ons onzichtbaar is, misschien zit hij wel in zijn auto te wachten, of slaapt ie even.
In de trein: niemand kijkt naar elkaar, niemand zegt een woord.
We staan stil, de zon schijnt maar het glas van de ramen voelt nog koud. Het heeft veel geregend en alles is nog nat. De huizen, de schuren de auto’s op het remiseterrein. Het is allemaal nat koud, maar door de zon zal het wel snel opdrogen. De platte oppervlakken eerst, zoals de straat en de daken.
We staan nu meer dan een uur stil en de wazige staarder ontvangt een telefoontje. Iets over zijn werk en dat de computertechnicus langs gaat komen maar de protocollen niet kent, die moet dus wachten tot de staarder er is, maar hij hoopt dat de technicus ook in de trein zit dus niet zo lang op kantoor hoeft te wachten. Hij zegt ook iets over 'leider' en 'nicht gut'.
ik ben benieuwd of iedereen straks, als de trein weer gaat rijden, elkaar verlost aankijken zal.
als de trein gaat rijden.
Als.
Na anderhalf uur sukkelde de trein naar een nabijgelegen stationnetje. Grunewald. We moeten met de bus verder.
maar dat moeten nog 150 mensen die allemaal in de trein zitten. Ik heb geen zin om bij ene halte te wachten totdat er eindelijk plek is. Ik ga lopen.
Op het moment dat de trein weer ging rijden kwam de aankondiging over de bussen vanaf Grunewald... daar luisteren iedereen naar dus de weddenschap over het elkaar aankijken viel in het water.
Toen ik door Grunewald liep, een fijne voorstad met grote huizen en grote tuinen, moest ik pissen. Op donderdag ochtend om 11.30 uur is er niemand op straat in Grunewald en ik kon iedere tuin kiezen. Ik koos een oud huis om in de tuin te plassen en tijdens het plassen keek ik om mij heen en naast de voordeur hing er een plakkaat waarop stond dat Isadora Duncan in dit huis geleefd heeft.
Ik wandelde verder en groef in mijn brein, wie was dat ook alweer, er was een vage bel die klingelde maar ik kon geen klepel vinden.
Danseres, dat wist ik, zal wel iets interbellum-achtig geweest zijn. Er was ook iets met een Russische dichter.... Jessenin dreef in mijn gedachten boven.
Ik kende een gedicht van hem en kende dat dat alleen in het Duits uit een boekje dat ik jatte toen ik 30 jaar geleden bij boekhandel Pegasus werkte.
Wikipedia maakte het geheel nog mooier:
Serge Jessenin nahm sich am 28. Dezember 1925 in einem Zimmer des Hotels Angleterre in Leningrad das Leben. Er hatte sich die Pulsadern aufgeschnitten und anschließend an den Heizungsrohren der Zimmerdecke erhängt. Kurz vor seinem Tod schrieb er mit seinem eigenen Blut das folgende Abschiedsgedicht:
Freund, leb wohl. Mein Freund, auf Wiedersehen.
Unverlorner, ich vergesse nichts.
Vorbestimmt, so wars, du weißt, dies Gehen.
Da's so war: ein Wiedersehn versprichts.
Hand und Wort? Nein, laß - wozu noch reden?
Gräm dich nicht und werd mir nicht so fahl.
Sterben -, nun, ich weiß, das hat es schon gegeben;
doch: auch Leben gabs ja schon einmal.
Ach wat is het toch geweldig om van de malle saaie mannen in een kapotte trein naar zo iets moois geleid te worden.
Wij hebben een volkstuin.
BeantwoordenVerwijderen