Vandaag wil ik naar een museum omdat ik zin heb om iets heel moois te zien. (Tegenwoordig hoef je daarvoor niet naar een museum. Je kan ook op het wereldwijde web iets heel moois gaan zoeken. Maar de sensatie van een museum, de schatkamer is onovertroffen. Doordat je langs de werken loopt kan je minder snel wegklikken. De fysieke aanwezigheid is sterker en heeft een grotere uitstraling dan als ie virtueel wordt opgeroepen. Daarbij kom je op weg naar het moois altijd eerst heel veel lelijks tegen.)
Ooit werkte ik in een museum op Bali. Het ARMA heeft twee gebouwen, een voor Balinese kunstenaars en een voor kunstenaars van over de hele wereld die op Bali gewerkt hebben. Twee grote gebouwen in een steeds mooier wordende tuin. (In Nederland geldt het adagium; ‘boompje groot, plantertje dood’, omdat tuinontwerpers hun creatie nooit af zagen. In Bali geldt dat niet. In tien jaar tijd is de tuin van het Arma van een aangelegd parkje met gras, struiken en wat bomen een getemd oerwoud geworden.) Het museum in het algemeen is een westerse uitvinding, kunst niet. Wij hebben bedacht dat wij al die fraaie dingen kunnen opslaan en uitstallen, dat we daar kaartjes voor kunnen verkopen en daarmee de aanschaf en de uitstalling kunnen bekostigen. In veel andere culturen is het anders. Kunst is daar meestal toegepaste kunst; een plaatjes bij een verhaal, een mooi versierde decoratie aan een huis of tempel, ter ere van de goden of anderen die gepaaid moeten worden. Een schilderij, tekening of dans alleen maar om de schoonheid er van bestaat eigenlijk niet. De drijfveren van de kunstenaar is niet “omdat het er uit moet’ zoals het hier wel gebeurt, maar meestal omdat het handig is en goed is voor een verering of iets dergelijks.
Het idee om geld te kunnen vragen voor kunst stond de eigenaar van de collectie wel aan; hij bouwde een gebouw hing de kunst er in vroeg een meisje bij de kassa te gaan zitten en wachtte. Er kwamen niet zo veel mensen en om het succes te vergroten vroeg hij mij om het museum te runnen. Hij was de belichaming van ene spagaat. Zijn instelling was een Aziatische. (Kunst is toegepaste kunst en dus vervangbaar). Maar zijn handelwijze was westers. (Kunst kan je ophangen en er geld voor vragen). Bij de laatste theorie hoort ook het idee dat kunst uniek is.
In een van de zalen hingen tekeningen van mijnheer Lempad. Lempad was oud, 101 jaar of zo, en hij maakte illustraties bij de grote epische Hindu verhalen. Hij maakte deze op flinterdun rijstpapier met aangelengde inkt. De tekeningen van Lempad waren fragiel en prijzig. De tekeningen hingen in het museum ingelijst, maar zonder glas er voor. In de zaal was wel airconditioning, maar die was niet sterk genoeg om de warmte buiten te houden, daarom werden de ramen ook open gezet. De tekeningen hingen in een zaal waar het warm was en waar de wind doorheen waaide. De luchtvochtigheid in Indonesie is hoog en dat is niet goed voor rijstpapier. De rij prenten klapperde in de tocht en na vier uur ’s middags scheen de zon door het raam en werden de omstandigheden voor de werkjes alleen maar slechter.
Ik vertelde de eigenaar dat dit niet goed was, dat de tekeningen weldra verbleekt zouden zijn en dat het papier zou verkruimelen of verrotten.
Hij pakte de telefoon en belde Lempad. Twee minuten later zei hij: “Het is niet erg, Lempad zegt dat zijn zoon het nu ook kan en als de tekeningen op zijn krijgen we nieuwe.”
Ik vond het een verhelderende manier om met cultureel erfgoed om te gaan. Het maakt het in elk geval een stuk eenvoudiger voor de archivarissen.
Het is erg warm vandaag en ik ga naar een museum toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten