De volgende ochtend stonden we vroeg op, althans dat was het plan, omdat we vroeg bij de Oezbeekse ambassade wilden zijn.

We hadden dergelijke scenario’s bedacht en waren tot de conclusie gekomen dat er in Tadjikistan wel heel erg veel te doen valt, maar dat dat wel in andere regio’s in het land is dan waar wij waren. Om effe een weekend te killen en ook nog iets te doen dat bijzonder was, zouden we uren in een auto moeten zitten, om dan naar een turquoise meer te kunnen kijken, of een rustiek dorpje te kunnen zien. Die plekken ontbeerden allemaal een infrastructuur voor reizigers. Het gevaar van dit soort reizen is dat je door een gebied rijdt, dat je kijkt naar een berg, een meer of een dorp en dat het als een filmset is. Het verhaal moet je dan nog zelf in die setting maken, maar indien je alleen in een auto zit wordt de setting van die film al snel een dialoog van drie mannen met een chauffeur en de kans is groot dat die dialoog bestaat uit het roepen van slecht uitgesproken plaatsnamen tegen de chauffeur en verder de standaard items: dingetjes over voetbal, over bookkeeping en opmerkingen over wat ze zien: Hé een berg, kijk een ezel, hé een man met een karretje, oeps, een mooie vrouw (x4) en dan weer opnieuw. Het is noodzakelijk om iets te doen in een gebied, dorp of stad om er profiel aan te geven. We waren dus bang dat het tripje naar een turquoise meer niet veel meer zou zijn dan een tripje naar zo’n meer en zagen op tegen een weekend in de regio terwijl het echt mooie van Tadjikistan te ver weg zou zijn om te bereizen.
Na 20 minuten werden wij het hokje van het kunstgebit ingeroepen, hij bulderde wat in het russisch en maakte het oudtestamentische geld gebaar (duim en wijsvinger over elkaar). Wij deden of we dat niet begrepen en kregen onze paspoorten terug: mét de visa voor Uzbekistan. Lichtelijk verbaasd over hoe snel dat gegaan was bestudeerden we de visa’s; we waren blij dat we ze hadden, maar de data klopten niet. Onze vlucht terug vanuit Tashkent naar Singapore en Amsterdam is op de 29-ste en de visa liepen tot de 27-ste. Wij gingen terug naar de bulderbak en legden het uit, er werd een jongen bij gehaald die perfect Engels sprak, die veranderde de data, maakte het geld gebaar, wij haalden de schouders op en liepen met de visa de deur uit.
In een snelle middag deden wij het museum van oude dingen. Daar lag een gigantische buddha, haddden wij gelezen. Er bleek inderdaad een gigantische buddha te ligggen, waar wel een paar kleine stukjes oud van waren, maar de rest van op zijn sovjets opnieuw in elkaar gemacrameet. Een wel erg vrije interpretatie van een ‘oud beeld’. Overigens was dit beeld van dezelfde categorie als de buddha beelden die iets van 10 jaar geleden door de Tabilan in Afghanistan zijn opgeblazen. Het is een prachtige stijl van beeldhouwen. Lord Buddha heeft ineens Indiaas-Afghaanse trekken, is minder spleetogig dan de Oostaziatische varianten en heeft toch zo’n serene glimlach. Maar de setting maakte er iets on-devoots van (hoewel er wel een dikke meloen voor hem geofferd was met een wierookje). Het zaaltje was te klein en de bewaker, die met ons mee liep om voor ons uit het licht aan te doen en achter ons weer uit te doen stamelde steeds in haar mobiele telefoon. Volgens de verhalen zou er ook een beeld van Alexander de Grote moeten zijn. Ik ben op zoek gegaan naar mijn naamgever en kon hem tussen de speerpunten, lelijke ringetjes en potscherven niets vinden. Toen ik er naar vroeg bleek dat ie op een tentoonstelling in Mannheim was. Ik vroeg wanneer hij terug zou komen: ”Next year”, was het antwoord en dat is volgend jaar pas. Ik vroeg ook hoe lang ie daar al was, dat bleek al 5 jaar te zijn. Vervolgens vroeg ik of het zeker was dat ie volgend jaar terug komt en de bewaker zei: “we hope so.” Het beste museum van Centraal Azie heeft dus mooie stukjes aan elkaar geplakte Buddha en een gebrek aan Alexander de Grote en toch houden ze vol dat Tadjikistan een natte droom is voor archeologen.
Daan ging belangrijke dingen doen in het ranzige hotel en Wouter en ik gingen vervoer regelen om de volgende dag de stad uit te kunnen, naar Pendjikent. Onderweg daar heen zou een fraai meer moeten zijn, het Iskandar Kul, genaamd naar Alexander de Grote en binnen een uur of 7 zouden we dan in dat grensplaatsje moeten aankomen. We waren verwezen naar het zuidelijke busstation, terwijl we naar het noorden moesten. Bij dat busstation was niets te beleven behalve vriendelijke jongens die ons een telefoon in de hand duwde waarachter iemand zat die Engels sprak. Die vertelde dat we via deze jongens transport konden regelen voor 1 US$ per kilometer. Wij wilden zo’n 300 km rijden en dat was dus een tikkie duur. Creatief als wij zijn gingen we toch even bij het noordelijke busstation proberen, daar vonden wij talloze mannen die ons voor een vergelijkbaar tarief daar wel heen wilden brengen. Uiteindelijk was er een man die tussen neus en lippen door het geheim verklapte: Nog iets verderop is de cementfabriek, daar staan de long distance auto’s. Dus reden we daar heen en werden omringt door duwende en trekkende mannen met gouden tanden die allemaal hun diensten wilden verkopen. Wij probeerden cool te blijven in de leeuwenkuil. Het enige wat wij konden zeggen was: “Iskander Kul, Pendjikent... how much, which car?” Keiharde onderhandelingen zonder een gemeenschappelijke taal. Inmiddels waren we gewend aan de onderhandelingen via een telefoon. Na een half uurtje was de groep mannen wat uitgedund en bleven er eigenlijk twee kandidaten over. Eén met een heel grote auto, een vriendelijke glimlach en een stevige prijs, en één met een kleinere auto, een schuchtere lach en een lagere prijs. Daarbij had de laatste als pre dat aan zijn telefoon een jongen zat die heel goed duits sprak en vertelde dat zijn vader een hotel in Pendjikent had, en dat bleek het hotel te zijn waar wij wilden overnachten. Dus werd de deal gesloten. Morgenochtend om 8 uur zou hij ons komen halen.
Wouter ging een rondje hardlopen. Ik schaarde mij bij Daan die zijn belangrijke dingen van het hotel, via het park verplaatst had naar het Segafreddo terras. Een half uurtje later kwam Wouter daar ook bezweet aan. Het gesprek op dat terras wilde niet vlotten, voornamelijk omdat er een extreem mooie zwarte amerikaanse vrouw aan het belendende tafeltje zat. Bij zoveel schoonheid verschrompelde de Tadjikistaanse vrouwen tot muffige muisjes en werden wij stinkende reizigers.
Pas nadat zij wegging vertrokken wij ook en schoven laat aan bij een dis in een Mexicaans Ecquadoriaans restaurant. De centraal Aziatische cuisine is geen aanbeveling. Wouter houdt niet van lamsvlees en die penetrante smaakt dringt door in alles. Al is er twee weken geleden in een pannetje een stukje schaap gekookt, nog smaakt het gebakken ei van vandaag naar lam. Dan is de uitvlucht naar Ecquador een voor de hand liggende. We waren de enige gasten in een lege kelder in een buitenwijk.
Veel leuker was het wandelingetje terug, via woonwijken en achterbuurten, door lanen met bomen en eeuwig blaffende honden. Het was allemaal zo gruwelijk vredig. Echt iedereen is aardig en voorkomend, de auto’s toeteren niet, er is geen gespuis op straat, mensen groeten vriendelijk en zijn toch niet onderdanig. Dit is nu al het derde land in serie waar de aardigheid bepalend is. Je zou er bijna achterdochtig van worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten